- retourner
- retourner [rətoernee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 terugkeren ⇒ teruggaan2 weer gaan ⇒ opnieuw gaan3 terugvallen (aan)♦voorbeelden:1 retourner à son travail • weer beginnen te werkenretourner à son propos • de draad (van een verhaal) hervattenretourner sur • terugkomen op¶ 〈onpersoonlijk〉 savoir de quoi il retourne • weten waar het om gaatII 〈overgankelijk werkwoord〉1 omkeren ⇒ omdraaien2 van mening, houding doen veranderen3 〈informeel〉van streek brengen ⇒ zeer aangrijpen4 richten 〈wapen〉5 terugsturen♦voorbeelden:1 〈sport en spel〉 il retourne coeur • harten is troefretourner la salade • de sla omroerenretourner la terre • de grond omspittenretourner la tête • omkijkenretourner un vêtement • een kledingstuk kerentourner et retourner un projet • een plan van alle kanten bekijken→ veste5 retourner une remarque à qn. • iemand ad rem antwoordenIII se retourner 〈wederkerend werkwoord〉1 zich omkeren2 omkijken3 zich eruit draaien ⇒ zich weten te helpen4 〈+ vers〉zich wenden (tot)♦voorbeelden:1 la voiture s'est retournée • de auto is over de kop geslagens'en retourner • terugkerens'en retourner comme on est venu • onverrichter zake vertrekkense retourner sur le dos • zich op zijn rug draaien¶ laisse-moi le temps de me retourner • laat me nou even op verhaal komense retourner contre • zich keren tegen→ crêpe1. v1) terugkeren2) weer gaan3) terugkomen (op)4) weer toevallen (aan)5) omdraaien6) van mening doen veranderen7) van streek brengen8) richten [wapen]9) terugsturen2. se retournerv1) zich omkeren2) omkijken3) zich weten te helpen4) zich wenden (tot)
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.